Bij de vaststelling van het werkelijke rendement houdt de Hoge Raad geen rekening met een voordeel wegens eigen gebruik van de tweede woning.
Het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak behoort weliswaar tot het rendementsbegrip dat de wetgever voor ogen heeft gestaan bij de vormgeving van het forfaitaire stelsel in box 3, maar om de omvang daarvan vast te kunnen stellen moeten diverse keuzes worden gemaakt.
Daartoe zal in ieder geval moeten worden beslist via welke methode de omvang wordt bepaald van het voordeel in natura, dat bestaat uit de brutohuurwaarde van de woning.
Een forfaitaire methode daarvoor heeft praktische voordelen. Aangezien de vaststelling van de werkelijke economische huurwaarde van woningen een bron van geschillen bleek te vormen tussen de fiscus en belastingplichtigen, heeft de wetgever daarvoor dan ook in de loop der jaren, buiten het verband van box 3, uiteenlopende forfaits vastgesteld.
Ook zal een keuze gemaakt moeten worden of de brutohuurwaarde van de woning bij de bepaling van het als werkelijk rendement in aanmerking te nemen voordeel dient te worden gecorrigeerd vanwege – kort gezegd – het bestedingsaspect, en zo ja op welk bedrag of percentage die correctie dan gesteld moet worden.
Het maken van dergelijke keuzes ligt meer op de weg van de wetgever dan op die van de rechter. Bij gebreke van een hiervoor in box 3 toepasbare wettelijke regeling zal de Hoge Raad aannemen dat het voordeel wegens eigen gebruik van een onroerende zaak niet te kwantificeren is, en daarom voor de vaststelling van het werkelijke rendement op nihil moet worden gesteld.
Voor de HR uitspraak klik HIER.